Arme „kolonisten” vestigden zich bij Stadskanaal Zeeuwen
zagen in veen een betere boterham
VOORAAN IN DE DROUWENERMOND, onder de rook van Stadskanaal,
ligt het Zeelandstreekje. Het is een eenvoudig straatje, dat uitmondt op een
drassige boerenlaan. Het is slechts aan één zijde bebouwd met thans oude, nette
arbeiderswoningen. Hoe eenvoudig, afgelegen en nietig het Zeelandstreekje ook
is, zijn geschiedenis is boeiend en hoogst interessant. Zoals de naam reeds
doet vermoeden, heeft het Zeelandstreekje iets te maken met de provincie
Zeeland. Had de Kanaalstreek een aantal jaren geleden te kampen met het feit,
dat haar bewoners vertrokken, omdat elders de bestaansmogelijkheden gunstiger
leken, ruim tweehonderd jaar geleden lagen de kaarten anders. Toen vestigden
zich in de directe omgeving van Stadskanaal mensen, die bijvoorbeeld in Zeeland
de kost amper konden verdienen. In de vervening zagen zij een betere boterham.
Ook toen was er dus reeds sprake van migratie
Eerste poging in 1844
In 1844 werd de eerste poging ondernomen om de gezinnen uit
Westkapelle (Walcheren), die daar in armoede leefden, een beter bestaan te
verschaffen in Veenderijen
rond Stadskanaal. Westkapelle bezat een haventje, dat door duin' afslag echter
geheel in verval raakte. Een deel van de bewoners van het havenplaatsje vertrok
naar Vlissingen om daar een beter bestaan op te bouwen. Een ander deel bleef
echter in Westkapelle. Ongeveer 400 personen moesten toen leven van de
dijkbescherming. De dijken werden echter steeds beter en sterker. Er was geen
werk meer en de gezinnen leden armoede. In die tijd was een zekere Snouck
Hurgronje president van Walcherens dijkbestuur. Hij was tevens lid van de
Eerste Kamer en via deze Kamer kwam hij in contact met de toenmalige
burgemeester van Assen, mr. G. Kniphorst.
Huisjes van f 4OO.-
De heer Kniphorst was eigenaar van onontgonnen veen in de
Marke van Drouwen. De burgemeester van Assen had er wel oren naar om gezinnen
van Zeeland over te brengen naar zijn veengebied. Er werd een overeenkomst gesloten.
De heer Kniphorst gaf opdracht huisjes te bouwen voor de gezinnen van f 400,—
per stuk. Ze werden gebouwd op de plaats, waar nu het Zeelandstreekje ligt. De
huurders van de huisjes moesten zorgen voor het onderhoud, moesten per jaar
opbrengen 4 pet. van de bouwkosten en vijf gulden per jaar neertellen voor
pacht van de grond. Er werd een „directeur" aangesteld. Die directeur,
veenbaas A. L Wolters uit Wildervank, moest de gezinnen „winkelkredieten"
verstrekken en als net loon dat toeliet ook kredieten voor de kleren. Op 25
april 1844 waren de huizen gereed. Kort daarna kreeg directeur Wolters het
bericht dat vier gezinnen waren vertrokken. Ze hadden „gewoon huisraad, het
nodige bedstroo en aardappelen" bij zich, zo luidde het schrijven. Wolters
kreeg tevens de opdracht dat hij van de winkelkredieten wèl tabak maar géén
sterke drank mocht verstrekken.
66 lasten stratendrek
Een jaar later schreef Wolters naar Zeeland: „Het gaat de
kolonisten goed. Zij hebben veel verdiensten gemaakt en zijn zonder schuld. Zij
zijn goed gekleed en iedere huishouding heeft een melkschaap". Directeur
Wolters schreef ook in de brief dat hij graag 66 lasten (2 schepen) stratendrek
wilde hebben voor de tuinen van de gezinnen. De president van het dijkbestuur
van Walcheren, de heer Snouck Hurgronje liet via een brief weten: „Het doet my
leed dat wij met het zenden van gezinnen niet kunnen doorgaan, omdat er in
Drenthe geen mogelijkheden meer schijnen te zijn. De overbevolking blijft hier
aanhouden, terwijl de werkgelegenheid weer sterk is verminderd." De president
van het dijkbestuur trachtte toen zelf domeingronden in Drenthe aan te kopen.
Het werd een mislukking. Een jaar later overleed Snouck Hurgronje. Na zijn dood
bleek in Drenthe alles mis te gaan.
„Oogst slecht geweest"
Directeur Wolters berichtte Zeeland: „De oogst is slecht
geweest. De gezinnen hebben schulden gemaakt." Ook de „emigranten"
schreven een klaagbrief. „Wij weten nooit de stand van onze voorschotrekening.
De winkelwaren zijn veel te duur. Wij willen wel terug." Door dit schrijven
was Zeeland huiverig geworden. Men was ontzettend boos op mr. Kniphorst. Deze
stuurde op zijn beurt de hele boekhouding op naar het Zeeuws dijkbestuur. Kort
daarop kwam er een brief van de kolonisten waarin zij al hun grieven terugnamen.
Kennelijk werd deze brief onder pressie geschreven. Middelburg raakte nog
verder ontstemd. De eerste vier gezinnen die zich op het „Zeelandstreekje"
vestigden waren van Jan Bosselaar, Leendert Brasser, Marinus Westerbeek en
Jacob Toutenhoofd .Zij verzocht de heer Kniphorst de mensen geld te geven,
zodat zij naar Zeeland konden terugkeren. De onenigheid liep zo hoog op dat
Kniphorst verzocht in het vervolg verschoond te mogen blijven van
correspondentie.
Directeur in de knel
Door deze onenigheid kwam directeur Wolters klem te zitten.
Hij had de kolonisten voorschotten gegeven, die niet terugbetaald konden
worden. De zaak kwam uiteindelijk zo vast te zitten, dat de minister van
Binnenlandse Zaken zich er mee moest bemoeien. Hij stelde een onderzoek in. Het
bleek dat mr. Kniphorst in gebreke was gebleven. Hij had de gezinnen geen f 300
laten verdienen, zoals was afgesproken, maar slechts f 200. Bovendien had hij
de kolonisten winkelkredieten geven van f 4, terwijl dit maar f 2,25 had mogen
zijn. De kolonisatie van de Zeeuwse gezinnen bleek een fiasco te zijn.
„Zeventien uur werken en voortdurend honger"
Willem Brasser schreef naar zijn moeder in Zeeland: „Ik
begin 's nachts om een uur te werken tot zes uur 's avonds (17 uur werken).
Mijn vrouw begint 's morgens om vier uur en is tegen vijf uur 's middags klaar.
We hebben voortdurend honger." Betere tijden Daarna braken betere tijden
aan. Mr. Kniphorst zag zijn fouten en herstelde ze. Er kwam meer werk. De
levensmiddelen werden plotseling goedkoper. De schulden van de kolonisten werden
vastgesteld op f 434,30.
Mr. Kniphorst betaalde de helft en de Centrale Directie
Walcheren nam de andere helft voor zijn rekening. De problemen waren volledig
opgelost. De gezinnen bleven waar ze waren. Zeeland had geen bemoeiingen meer
met haar vertrokken zonen en dochters. Het gezin Brasser verhuisde in 1857 naar
Onstwedde en het gezin Bosselaar volgde in 1861. De Westerbeeks gingen in 1876
naar Odoorn, maar het gezin Toutenhoofd bleef waar het was. De nazaten van
Jacob Toutenhoofd wonen vandaag de dag nog steeds op het Zeelandstreekje. Op
nummer 10a woont de 51-jarige bouwvakker Jacob Toutenhoofd. Hij is genoemd naar
zijn overgrootvader, de Zeeuw Jacob Toutenhoofd. die zich in 1844 in venen van
Stadskanaal kwam vestigen, omdat zijn geboortestreek geen redelijk bestaan meer
kon bieden.
Uit: Nieuwsblad van het Noorden 23-02-1965
Geen opmerkingen:
Een reactie posten