woensdag, november 28, 2018

Zeelandstrekie - Arme kolonisten uit Zeeland vestigden zich in Stadskanaal









Arme „kolonisten” vestigden zich bij Stadskanaal Zeeuwen zagen in veen een betere boterham

VOORAAN IN DE DROUWENERMOND, onder de rook van Stadskanaal, ligt het Zeelandstreekje. Het is een eenvoudig straatje, dat uitmondt op een drassige boerenlaan. Het is slechts aan één zijde bebouwd met thans oude, nette arbeiderswoningen. Hoe eenvoudig, afgelegen en nietig het Zeelandstreekje ook is, zijn geschiedenis is boeiend en hoogst interessant. Zoals de naam reeds doet vermoeden, heeft het Zeelandstreekje iets te maken met de provincie Zeeland. Had de Kanaalstreek een aantal jaren geleden te kampen met het feit, dat haar bewoners vertrokken, omdat elders de bestaansmogelijkheden gunstiger leken, ruim tweehonderd jaar geleden lagen de kaarten anders. Toen vestigden zich in de directe omgeving van Stadskanaal mensen, die bijvoorbeeld in Zeeland de kost amper konden verdienen. In de vervening zagen zij een betere boterham. Ook toen was er dus reeds sprake van migratie

Eerste poging in 1844

In 1844 werd de eerste poging ondernomen om de gezinnen uit Westkapelle (Walcheren), die daar in armoede leefden, een beter bestaan te verschaffen in Veenderijen rond Stadskanaal. Westkapelle bezat een haventje, dat door duin' afslag echter geheel in verval raakte. Een deel van de bewoners van het havenplaatsje vertrok naar Vlissingen om daar een beter bestaan op te bouwen. Een ander deel bleef echter in Westkapelle. Ongeveer 400 personen moesten toen leven van de dijkbescherming. De dijken werden echter steeds beter en sterker. Er was geen werk meer en de gezinnen leden armoede. In die tijd was een zekere Snouck Hurgronje president van Walcherens dijkbestuur. Hij was tevens lid van de Eerste Kamer en via deze Kamer kwam hij in contact met de toenmalige burgemeester van Assen, mr. G. Kniphorst.

Huisjes van f 4OO.-

De heer Kniphorst was eigenaar van onontgonnen veen in de Marke van Drouwen. De burgemeester van Assen had er wel oren naar om gezinnen van Zeeland over te brengen naar zijn veengebied. Er werd een overeenkomst gesloten. De heer Kniphorst gaf opdracht huisjes te bouwen voor de gezinnen van f 400,— per stuk. Ze werden gebouwd op de plaats, waar nu het Zeelandstreekje ligt. De huurders van de huisjes moesten zorgen voor het onderhoud, moesten per jaar opbrengen 4 pet. van de bouwkosten en vijf gulden per jaar neertellen voor pacht van de grond. Er werd een „directeur" aangesteld. Die directeur, veenbaas A. L Wolters uit Wildervank, moest de gezinnen „winkelkredieten" verstrekken en als net loon dat toeliet ook kredieten voor de kleren. Op 25 april 1844 waren de huizen gereed. Kort daarna kreeg directeur Wolters het bericht dat vier gezinnen waren vertrokken. Ze hadden „gewoon huisraad, het nodige bedstroo en aardappelen" bij zich, zo luidde het schrijven. Wolters kreeg tevens de opdracht dat hij van de winkelkredieten wèl tabak maar géén sterke drank mocht verstrekken.

66 lasten stratendrek

Een jaar later schreef Wolters naar Zeeland: „Het gaat de kolonisten goed. Zij hebben veel verdiensten gemaakt en zijn zonder schuld. Zij zijn goed gekleed en iedere huishouding heeft een melkschaap". Directeur Wolters schreef ook in de brief dat hij graag 66 lasten (2 schepen) stratendrek wilde hebben voor de tuinen van de gezinnen. De president van het dijkbestuur van Walcheren, de heer Snouck Hurgronje liet via een brief weten: „Het doet my leed dat wij met het zenden van gezinnen niet kunnen doorgaan, omdat er in Drenthe geen mogelijkheden meer schijnen te zijn. De overbevolking blijft hier aanhouden, terwijl de werkgelegenheid weer sterk is verminderd." De president van het dijkbestuur trachtte toen zelf domeingronden in Drenthe aan te kopen. Het werd een mislukking. Een jaar later overleed Snouck Hurgronje. Na zijn dood bleek in Drenthe alles mis te gaan.

„Oogst slecht geweest"

Directeur Wolters berichtte Zeeland: „De oogst is slecht geweest. De gezinnen hebben schulden gemaakt." Ook de „emigranten" schreven een klaagbrief. „Wij weten nooit de stand van onze voorschotrekening. De winkelwaren zijn veel te duur. Wij willen wel terug." Door dit schrijven was Zeeland huiverig geworden. Men was ontzettend boos op mr. Kniphorst. Deze stuurde op zijn beurt de hele boekhouding op naar het Zeeuws dijkbestuur. Kort daarop kwam er een brief van de kolonisten waarin zij al hun grieven terugnamen. Kennelijk werd deze brief onder pressie geschreven. Middelburg raakte nog verder ontstemd. De eerste vier gezinnen die zich op het „Zeelandstreekje" vestigden waren van Jan Bosselaar, Leendert Brasser, Marinus Westerbeek en Jacob Toutenhoofd .Zij verzocht de heer Kniphorst de mensen geld te geven, zodat zij naar Zeeland konden terugkeren. De onenigheid liep zo hoog op dat Kniphorst verzocht in het vervolg verschoond te mogen blijven van correspondentie.

Directeur in de knel

Door deze onenigheid kwam directeur Wolters klem te zitten. Hij had de kolonisten voorschotten gegeven, die niet terugbetaald konden worden. De zaak kwam uiteindelijk zo vast te zitten, dat de minister van Binnenlandse Zaken zich er mee moest bemoeien. Hij stelde een onderzoek in. Het bleek dat mr. Kniphorst in gebreke was gebleven. Hij had de gezinnen geen f 300 laten verdienen, zoals was afgesproken, maar slechts f 200. Bovendien had hij de kolonisten winkelkredieten geven van f 4, terwijl dit maar f 2,25 had mogen zijn. De kolonisatie van de Zeeuwse gezinnen bleek een fiasco te zijn.

„Zeventien uur werken en voortdurend honger"

Willem Brasser schreef naar zijn moeder in Zeeland: „Ik begin 's nachts om een uur te werken tot zes uur 's avonds (17 uur werken). Mijn vrouw begint 's morgens om vier uur en is tegen vijf uur 's middags klaar. We hebben voortdurend honger." Betere tijden Daarna braken betere tijden aan. Mr. Kniphorst zag zijn fouten en herstelde ze. Er kwam meer werk. De levensmiddelen werden plotseling goedkoper. De schulden van de kolonisten werden vastgesteld op f 434,30.  
Mr. Kniphorst betaalde de helft en de Centrale Directie Walcheren nam de andere helft voor zijn rekening. De problemen waren volledig opgelost. De gezinnen bleven waar ze waren. Zeeland had geen bemoeiingen meer met haar vertrokken zonen en dochters. Het gezin Brasser verhuisde in 1857 naar Onstwedde en het gezin Bosselaar volgde in 1861. De Westerbeeks gingen in 1876 naar Odoorn, maar het gezin Toutenhoofd bleef waar het was. De nazaten van Jacob Toutenhoofd wonen vandaag de dag nog steeds op het Zeelandstreekje. Op nummer 10a woont de 51-jarige bouwvakker Jacob Toutenhoofd. Hij is genoemd naar zijn overgrootvader, de Zeeuw Jacob Toutenhoofd. die zich in 1844 in venen van Stadskanaal kwam vestigen, omdat zijn geboortestreek geen redelijk bestaan meer kon bieden.

Uit: Nieuwsblad van het Noorden  23-02-1965


Geen opmerkingen: