dinsdag, mei 23, 2006

Concept

‘s Avonds werd het ijzig koud. Ik stopte mijn neus in
jouw boa een langdurige omhelzing was niet te vermijden.
We stonden er als twee paarden, hals over kop en bibberden
van de kou. Ik zei: zinkt de nacht, dan klopt mijn hart /
een net van dauw in een pompoenebloem / ik moest plots
hard lachen, een plotselinge lachlust in deze ontzettende kou.

Jij zult het zien, het gaat steeds maar verder,
zei jij precies zo plotseling, de theorie
van het zich afwenden van de maatschappij
wordt goed betaald, van zelfverwijdering kan
geen sprake zijn. De revoluties vinden elders plaats.
Maar ik zie ze niet, geen siddering, niets. Met omhoog-
geslagen mantelkraag een discussie over complexe
strukturen. Je kunt het in woorden vatten: de
onverdraagzaamheid neemt juist nu zichtbaar toe.
Geef acht, we bevinden ons midden in een gedicht,
het was jouw idee. Over het spreken te praten en
over het zwijgen te spreken, het is alleen maar een
armoedige gedachte. En waar die gedachten vandaan
komen weten we maar al te goed. Wij weten zoveel.
We kennen de roes van het succes die ons door de
kenners wordt voorgespiegeld.

En als dat noch niet genoeg is, wat dan? een gat?
een ingesneden scheur, een gracht? een bijzondere
gebeurtenis, dat minstens, en ook noch vrij bedacht.
Maar met onze verreikende interessen dekken wij alles toe.
Snel ontwikkel ik een nieuwe theorie over het oude lijden,
maar de kou neemt toe, en ook de vermoeidheid.
We moeten stante pede een nieuwe cultuur uitvinden,
zij ik met een slecht humeur. Maar wat doen we met de oude?
De hele wereld gewoonweg wegsmijten, dat gaat niet.
In de natuur wordt je kinds, was jouw antwoord hierop,
en het was het juiste antwoord.

Twee dubbele Jägermeister, brood en gehaktballen
met mosterd. Toen de uitbaatster ons naderde, sprak
ze luider en zwaaide pathetisch met haar arm, dat had jij
direct door. De vinger is altijd al de hele hand;
een enige regel verleidt de kennis in ons hoofd.
Ik bedenk een biografie voor de uitbaatster. In
de winter komt hier amper iemand naar toe. Ik
praalde: over het mooie eenvoudige leven, jij vond
het allemaal prima. De jukebox was uitsluitend
gevuld met nederlandse schlagers.

In de auto, op de terugweg, half bezopen,
een theorie over communicatie. Mijn hoofd kwalmde,
zo laat het zich leven. Bij rood doorrijden, en dat
allemaal als een vanzelfsprekendheid. Jij bent reactionair
als je na gaat denken en dat klopte. Bij de gedachte aan
vooruitgang schiet me niets te binnen. In een buitenwijk
van de stad moest ik kotsen, een dampende vlek in de sneeuw
Mijn stijl schaf ik af, beloofde ik, het was toen om en bij
vier uur in de ochtend.

De nacht was zowat voorbij. Zoveel woorden en eerlijk toegegeven
ook een beetje geluk. Wat er van gekomen is, is dit lang gedicht,
zoals afgesproken.Wie geluk heeft, kan van zoiets leven. Wie geluk heeft
houdt ermee op.

Geen opmerkingen: